
Jurisprudentie
BB5990
Datum uitspraak2007-07-02
Datum gepubliceerd2007-10-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700478
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-18
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700478
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gronden voor de machtiging uithuisplaatsing zijn nog steeds aanwezig.
Eigenschappen en vaardigheden van de moeder, hechting in het pleeggezin, gevolgen en visie van de minderjarige.
Noodzaak onafhankelijk onderzoek.
Uitspraak
EB
2 juli 2007
Sector civiel recht
Rekestnummer R200700478
Zaaknummer eerste aanleg 116260 / OT RK 06-1870
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: de moeder,
procureur mr. Ph.C.M. van der Ven,
t e g e n
de stichting Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond, locatie Sittard,
geïntimeerde,
de stichting.
Als belanghebbenden in deze zaak kunnen worden aangemerkt:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
- mr. S.M. Vliegen, in haar hoedanigheid als bijzonder curator van de hierna te noemen minderjarige (hierna: de bijzonder curator);
- de heer [A.] en mevrouw [B.], de pleegouders van de hierna te noemen minderjarige (hierna: de pleegouders).
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 8 februari 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 8 mei 2007, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de machtiging tot plaatsing van de -hierna te noemen- minderjarige wordt beëindigd met onmiddellijke ingang, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 juni 2007, heeft de stichting -per saldo- verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.M.B.J. Derks-Höppener;
- namens de stichting: de heer J.F.G.W. Arts, gezinsvoogdijwerker, mevrouw M.J.G. de Graaf en mr. H.P.J. Engels;
- de bijzonder curator;
- de pleegouders.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroep- en verweerschrift;
- rapportage gezinsvoogdij van 22 december 2006, ingekomen ter griffie op 18 mei 2007;
- een faxbericht met bijlagen van de stichting d.d. 23 mei 2007;
- een brief met bijlagen van de pleegouders d.d. 4 juni 2007;
- een brief met bijlage van de bijzonder curator d.d. 5 juni 2007.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit een relatie van de moeder is op [geboortejaar] te [geboorteplaats] [Z.] (hierna: [Z.] ) geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [Z.] . De biologische vader van [Z.] heeft [Z.] niet erkend en er is geen contact tussen [Z.] en haar vader.
4.2. Sinds 26 februari 2002 staat [Z.] onder toezicht van de stichting. Zij is, na eerder op basis van een spoedmachtiging in mei 2004 in een crisisgroep te zijn geplaatst, in juni 2004 op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders geplaatst.
4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de stichting zowel de maatregel van de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing van [Z.] verlengd voor de termijn van één jaar. De moeder kan zich met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de uithuisplaatsing niet verenigen en komt uitsluitend hiervan in beroep.
De rechtbank heeft -voorzover van belang- overwogen dat verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [Z.] .
4.4. Het hof overweegt als volgt.
4.4.1. Uit het Pro Justitia rapport van 8 juni 2006 van de hand van drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-
psychotherapeut, en uit de rapportage gezinsvoogdij van 22 december 2006 blijkt ten aanzien van de moeder het volgende.
4.4.2. Bij de moeder is sprake van beperkingen in haar aanpassingsgedrag op het terrein van - onder meer - communicatie, zelfverzorging en sociale vaardigheden. De moeder heeft een matig zwakzinnig intelligentieniveau en haar empathisch vermogen heeft zich niet verder ontwikkeld dan tot op het niveau van een kind. Uit genoemde rapportages komt naar voren dat de moeder over een zeer beperkte pedagogische kennis beschikt en dat zij hierin niet leerbaar is. Het ontbreekt de moeder aan inzicht in hetgeen [Z.] nodig heeft om op te kunnen groeien in een situatie waarin voldaan wordt aan de basale opvoedingsvoorwaarden zoals veiligheid, geborgenheid, affectie, continuïteit en ontwikkelingsstimulatie. Als gevolg van haar beperkingen is de moeder niet in staat om een adequate opvoedings- en verzorgingsrelatie met [Z.] aan te gaan. De moeder is niet in staat de belangen van [Z.] voorop te stellen.
4.4.3. Op grond van voornoemde rapportages is het hof van oordeel dat de in 2004 gebleken gronden voor de uithuis- plaatsing ook nu nog onverkort aanwezig zijn.
Daarnaast is het hof gebleken dat, ook indien de moeder op dit moment wél over de juiste pedagogische vaardigheden zou beschikken, een terugplaatsing van [Z.] bij haar moeder, ondanks de vrijspraak van de moeder inzake het haar ten laste gelegde seksueel misbruik van [Z.] , niet in het belang van [Z.] is.
Uit de stukken alsook uit hetgeen de stichting en de pleegouders ter zitting naar voren hebben gebracht, is het hof namelijk gebleken dat [Z.] veilig gehecht is in het pleeggezin, waar zij inmiddels drie jaar verblijft. [Z.] heeft een goede band met haar pleegouders en pleegzusjes opgebouwd en ze heeft veel vriendinnetjes op school. Op sociaal emotioneel gebied heeft [Z.] zich goed ontwikkeld en ook op school kan [Z.] goed meekomen. Verder heeft de stichting aangegeven dat, gelet op het voorgaande, terugplaatsing van [Z.] bij de moeder dermate traumatische gevolgen voor [Z.] zal hebben, dat terugplaatsing niet in haar belang kan worden geacht. Volgens de pleegouders heeft [Z.] aangegeven dat zij erg bang is dat zij terug moet naar haar moeder. [Z.] wil heel graag in het pleeggezin blijven. Ook de bijzonder curator heeft ter zitting aangegeven dat zij zich zorgen maakt over de gevolgen die een eventuele terugplaatsing bij de moeder voor [Z.] zou kunnen hebben. Volgens de bijzonder curator is haar uit een gesprek met [Z.] gebleken, dat [Z.] het pleeggezin beschouwt als het gezin waarbinnen [Z.] zich veilig voelt. [Z.] heeft ook tegen de bijzonder curator gezegd dat zij heel graag in het pleeggezin wil blijven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [Z.] noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd. Het hof zal de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het hof onderworpen, dan ook bekrachtigen.
4.4.4. Ter zitting heeft de advocaat van moeder nog verzocht een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de huidige situatie van de moeder en de eventuele mogelijkheden voor een terugplaatsing van [Z.] bij de moeder. Het hof is echter van oordeel dat gelet op de rapportages van de stichting en drs. Kobussen, hij over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te kunnen komen. Een nieuw, onafhankelijk, onderzoek zou dan ook reeds op deze grond niet mede tot beslissing van de zaak kunnen leiden, daargelaten nog, of het belang van [Z.] zich niet hiertegen zou verzetten. Derhalve zal het hof dit verzoek van de vrouw afwijzen.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 8 februari 2007 voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pellis, Smeenk-van der Weijden en Everaars-Katerberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.